Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Geef mij niet over in de [25]begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen [26]zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel [27]uitblaast. 25. Hebr. ziel; welk woord somtijds genomen wordt voor willen, begeerten, lust, voornemen. Zie Gen.23:8; idem hfdst.41 vs.3, en hfdst.78 vs.18; Pred.6:7,9; Jer.15:1; Ezech.16:27. 26. Waarvan Doeg een was; 1 Sam.22:9,10. Zie ook hfdst.35 vs.11. 27. Versta, een ieder van hen, of een die de voornaamste is. Uitblaast; dat is, die niet snorkt dan van enkel geweld. Verg. deze manier van spreken met Hand.9:1, en hfdst.10 vs.5.